Historiek

  De parochie Beselare

(Tekst: Maes Jozef, met toestemming en aanpassingen van Maes Oswald, door Vermeulen Joris)
Het is algemeen bekend dat in het begin van de 7de  eeuw onze streek werd bekeerd tot het christelijk geloof  door prediking van geloofsboden (bode van het geloof) als; St.-Elooi, St.-Amand, en St.-Omaar. Niet alleen in onze streek maar in heel West-Europa was de Katholieke godsdienst (sedert Clovis z’n bekering) binnengedrongen.
De invloed van de Kerkgemeenschap groeide voortdurend. Totdat ze eindelijk tot haar bloeitijd kwam onder de regering van Karel de Grote (768-814).
 De Paus en de Keizer werkten samen; kerkgeboden werden als landwetten aangezien en diegene die ertegen handelde werd door de wereldrijke rechtsmacht gestraft. In de tweede helft van de 7de eeuw ontstonden de eerste parochiekerken (kerkelijke gemeenten met een welbepaald grondgebied). In de 8ste eeuw begon men landelijke kapellen en kerken te bouwen. Voor het priesterambt zochten de stichters of schenkers(landeigenaars, abdijen of kloosters) zelf een kandidaat -priester. Deze werd dan voor benoeming aan de bisschop voorgedragen. Dit heette “Patronaatsrecht”. 
Zo werd door Radbod(e) de 2de)(Radbode, Menen PIO door Hauspie André),  bisschop van Doornik en Noyon, de eerste kerk (kapel) van Beselare gesticht onder het patroonschap van de abdij van Zonnebeke. Dit in 1087, op aanvraag van Theobald, een burggraaf uit Ieper (Zonnebeke, Pil Valeer, p.18) en van Walterius, aartsdiaken. Radbod(e), de 2de  schonk zo ook  het “altare” aan de kanunniken van Zonnebeke. Met het “altare” wordt bedoeld een geheel van de kerkelijke inkomsten bestaande uit  1/3 van de tiende en de opbrengst van het altaar (offerandes en andere inkomsten –E. Warlop – J.Maes “De Heren van Beselare tot 1418 dit in 1960, met ingelaste nota:Vlaamse stam1966 p. 15-36.)
De akte daarvan behoort tot de oorkonde van de abdij van Zonnebeke, bewaard in het Grootseminarie van Brugge. Opgenomen onder nr.2 in Chartes anciennes de l’Abbaye de Zonnebeke(Valeer Pil p.356). De abdij van de Kanunniken-Augustijnen te Zonnebeke werd gesticht in 1072. Naast het patroonschap van de kerken Zonnebeke & Beselare bezaten ze ook het patroonschap over de kerken van Roeselare & Oostnieuwkerke (1093) en later ook van Bikschote (1220). Ze bedienden de kerken en stonden er vaak als pastoor bekend.
 In hetzelfde jaar 1087schonk Radbod(e), de inkomsten en het recht op “Personat”van het altaar van Menen aan Lotbert, abt van Hasnon, die dit aangevraagd had. De Bisschoppen schonken, mits bepaalde voorwaarden (opvolgingsresten inkomsten) “altaria” of kerken aan kloosters en aan kapittels, met recht tot “persona(t)”. Dit betekent dat “het altaar” van Beselare reeds enkele tijd bestond en afhankelijk was van de bisschop. (Menen, 3, PIO, door Hauspie André)
 De Geuzen verwoestten de abdij en de kerk in 1578, de gevluchte Kanunniken kwamen terug in 1609 en herbouwden hun klooster. Ze bleven er tot in de Franse revolutie, wanneer de republiek hun eigendommen aansloeg en openbaar verkocht. De paters verlieten hun abdij in februari 1797. Zonnebeke bezat toen ook een vrouwenabdij van Benedictinessen, gesticht in het begin van de 12de eeuw. “Beata Maria de Buscho” luidde de naam van de abdij van de Nonnebossen. Gelegen langs de Oude Kortijkstraat bij de hofstede en het bos “De Nunnebuss(ch)en” (Tussen de Reutel en de Zandberg). 
Dit klooster, dat tijdens de Geuzentijd verdween, bezat eigendommen in Beselare. “Gavermeersen”( Geluwestraat, tussen Geluwe en Beselare, ter hoogte van hoeve Dewulf Antoon en Noël Decuypere) en de ‘Nonne elserij’ (ter hoogte van de Reutel). De abdis (Vrouwelijke abt) moest jaarlijks een deel van hun inkomen betalen aan de bedienaar van de kerk van Beselare. 
De eerste bedienaars of priesters van de parochie moesten leven van de offeranden van de missen en vooral van de zogenaamde “Tienden”. Dit was een jaarlijkse belasting die bestond uit een tiende  van de oogst (der biezonderste veldvruchten) alsook de winst van sommige dieren.
 Die opbrengsten werden in 3 delen gesplist, een derde voor het onderhoud van de pastoor, een derde voor het onderhoud van de kerk en nog een derde voor de “Armendis”(steun voor armen).“Tienden”werden geïnd op allerlei vruchten zoals granen, vlas, peulvruchten en boekweit (Boekweit: een of meer planten uit de duizendknoopfamilie van de soort Fagopyrum esculentum, om het zaad gekweekt)
 Aardappelen en tabak waren toen nog onbekend. De rekeningen van het jaar 1698 vermelden voor het eerst de ‘Toebacktienden’.
De ‘bloedtienden’ hief men op het slachten van varkens en schapen. De tienden werden echter niet in natura geleverd, maar volgens de gaande prijzen in geld uitbetaald. Een middelprijs werd vastgelegd voor heel het jaar, men noemde dit “Den los”. De pastoor kreeg ook niet rechtsreeks z’n deel uit de handen van de producenten, de parochie werd in koopjes of tiendenhoeken verdeeld. De opbrengt van die kopen gaf men jaarlijks in pacht aan diegene die het meest bood (aldus Maes Jozef). 
Rechthebbenden op tienden noemde men ‘Tiendeheffers’. Het wereldlijk bestuur van de parochie voorzag ook voor een gedeelte in het onderhoud van de geestelijken. Hier een voorbeeld uit de parochierekening van 1765: “Betaelt aen Marcus Ghys, Kapelaan, honderdtachtig ponden voor een jaar ‘bediening der capelanie deser prochie, neffens d’abdij van Zonnebeke als grote tiendenheffers’(parochierekeningen Beselare, door Maes Jozef).
  De wettelijke verplichting om tienden te betalen voor de parochiekerken en hun priesters had tot gevolg dat de grenzen der parochies (die nog niet altijd bepaald waren) nauwkeurig getrokken werden. Men moest kunnen uitmaken welke grondbezitters op het gebied van de parochie woonden en vervolgens de kerkelijke belasting dienden te betalen. Voor sommige grenspunten rezen er geschillen op, die dan door onderlinge overeenkomst bijgelegd werden.
 Door schenkingen van rijke parochianen verkreeg de kerk bezittingen in de vorm van bossen en huizen. In ruil kregen die parochianen het eeuwigdurende jaargetijden. Tijdens de  Franse revolutie waren de meeste eigendommen aangeslagen.
Volgens Kanunnik D.Lescouhier, maar zonder bronvermelding, staat de plaats Beselare geboekt in 860 en werd parochie in 1087 met de heilige Martinus, bisschop, als patroon.
De naam Beselare
  De naam van de parochie wijzigde meerdere keren in de loop der eeuwen. Door het ontbreken van de oudste oorkondes en archieven, is de juiste naamoorsprong van ons dorp moeilijk te bepalen. Dat is ook de reden waarom de visie van de taalkundigen zo verschillend is. De taalgeleerde J. Claerhout beweert dat de naam “Kleine Laar” betekent, samengesteld is uit ‘bekkos’, in het Keltisch ‘bec’, in het Iers ‘klein’ + plaatsnaamkundig ‘laar’ wat betekent: open plaats in het bos.
 Professor R. Veralleman is van oordeel dat Beselare ontstaan is uit een rijke hofplaats of villa omgeven door ‘beverhout’. Op dezelfde manier kan het ontstaan van Roeselare -dit is riethof -en Koekelare -dit is Krokhof - uitgelegd worden. Het achtervoegsel ‘elare’ en ‘lare’ is de aanduiding van de groeiplaats van de boom, heester (laaggroeiende, boomachtige struik) en planten  en is reeds vroeg in onze taal gebruikt. 
 
De jongste uitleg is deze van prof. A. Carnoy, die zegt dat de eerste bewoners van Beselare afstammelingen waren van BEVA of BIBA, Zoals Dadizele van DADO en Ledegem van LIDO. Dat waren Frankische beambten die een hofplaats betrokken, waarrond woningen werden gebouwd voor het hofgezin.
 Dit zijn laten, ambachtslui, en mogelijke krijgsdienaars die eerst een gehofte (een gehucht) uitmaakten. De kern van het dorp dat zich langzaam ontwikkelde, daar “laar” een open vlakte in het bos betekent, zou het BEVELAAR geweest zijn. De oorkonde uit 1087 geeft BEVESCLARE op.
Zo  vond men de schrijfwijzen van ons dorp door de eeuwen heen.
   
1087 -  BEVESCLARE
1110 -  BEVESCLAR
1114 -  BEVENSCLARA
1166 -  BEVESCLARE
1209 -  BEVESCLARE
1238 - BEVESLARE
1252 -  BESSELARE
1296 - BEISELAERE
1325 -  BEFSLARE
1327 -  BEISLARE
1365  - BEISSELARE
1428 -  BESELARE
1602 -  BEYSELARE
1645 -  BECELARE
1744 - BECELAERE
          - BECELARE
1812 - BESELAES
        - BEESELAER
1914-BECELAERE
         -BEZELAERE
1930- BESELAERE
- BESELARE
1940 – BEZELAERE
       - BESELARE
 
Enkele plaatsen waar de naam van de parochie voorkomt:
  BECELAERE-BOSCH = een bos te Zonnebeke.
’t BECELAERE-GOED= een hoeve in Roeselare.
BECELAERE-HOEK   = een wijk te Kachtem.
BECELAERE-HOF     = een hofstede in Izegem.
’t HOF BECELAERE   = een hoeve in Hollebeke.
 
Op al de aanpalende gemeenten is er een Beselarestraat.
Te Roeselare, aan de Ruiter, ligt de Beselare-hoek, vandaar liep er een straat via Moorslede naar Beselare. Deze straat heette “het Beselarestraatje” (1561).
(Bron Maes Jozef / Hauspie André / Vermeulen Joris)